Theologie als praktische wetenschap

Van Leeuwen’s theologie was gericht op de praktijk: “Ik houd de dogmatiek voor een uitermate praktische wetenschap”1, schreef hij:

 

“We doen er goed aan theorie en praktijk niet te zeer te scheiden. Alle theorie heeft ook praktische effekten. Want theorie is we bewonderend of verwonderd aanschouwen maar het gaat ook altijd weer om aanschouwen van menselijk en ander leven, van gebeuren, van verhoudingen”2. 

 

Theoretisch ging het in de eerste plaats om “de vraag naar de mens”, naar de zin en bedoeling van het menselijk leven. Praktisch ging het altijd weer over “opvoeden en vormen”.

 

Zijn proefschrift (Christologie en anthropologie, 1959) begon met een lange reis (hij noemde het een ‘speurtocht’) door de theologie, van de kerkvaders tot Karl Barth, Emil Brunner en andere theologen van de twintigste eeuw, maar ook door de filosofie, de psychologie en de culturele anthropologie - in een nawoord, kwamen zelfs de poëzie, de beeldende kunst en de muziek eraan te pas. Maar het doel van die reis was de “vraag naar de mens”, en die vraag was tegelijkertijd de vraag naar “Christus als mens”, naar Christus als een richtsnoer voor wat het betekent om mens te zijn. Zoals Christus op unieke wijze een mens was, zo is ook ieder mens een “unieke mens”.  Zoals Christus niettemin ook leefde in het maatschappelijk verband van zijn tijd, zo is de mens ook altijd deel van een gemeenschap – hij zei erbij dat de psychologie dat te vaak vergeten heeft. Zoals Christus ook ‘de Heer’ was, zo moet de mens ook ‘heersend en scheppend’ zijn. Zoals Christus naar de synagogue en de tempel ging, zo moet de mens ook ‘de religieuze mens’ zijn. Ook al had zijn leermeester Karl Barth religie gezien als ‘ongeloof’, voor van Leeuwen was religie “een van de goede scheppingen van de mens.”3 
 

Zijn boek Creatief Gezinsleven (1969) was geschreven voor een breder publiek en sterk gericht op de praktijk van de opvoeding en het gezinsleven. De zestiger jaren hadden intussen grote maatschappelijke veranderingen gebracht, en de kerk had aan invloed verloren, vooral bij de jongere generatie. Was wat er in de Bijbel over het gezin wordt gezegd nog geldig? Is het gezin in de Bijbel niet door en door patriarchaal en moeten we daarom “de onmiskenbare tendens naar een meer partnerschappelijk samenleving in het gezin zien als een verwording, of moeten we er open voor zijn dat deze veranderingen ook wel eens positieve kansen zouden kunnen bieden ?”4. In tegenstelling to andere theologen, zoals bijvoorbeeld Brunner, voor wie het patriarchaal gezag van de vader een ‘scheppingsverordening’ was, koos van Leeuwen voor het laatste. Hij citeerde Barth: “Denkgewoonten en praktische leefpatronen van de gekerstende heidenvolken hebben aan het begrip gezin later de glans gegeven van een centraal begrip van de christelijke ethiek”5. Waar het om gaat, zei hij, is het ‘naaste’ zijn, en dat is ‘niet institutionaliseerbaar’. Het traditionele gezin is een keuze die niet altijd gekozen hoeft te worden. Andere gezinsvormen kunnen ook waardevol zijn, bijvoorbeeld “het onvolledige gezin” (“de omgehuwde moeder is een testcase voor de solidariteit en de bereidheid te leven uit de verzoening van de gemeente van Christus”6) en het “vrijwillig kinderloze gezin”. De vrouw, zei hij, mag kiezen voor een beroep in plaats van kinderen - zo kan zij ook ‘vruchtbaar’ zijn. 

 

In dit boek had hij het ook over de welvaart, “een nieuwe omstandigheid waarin het gezin in onze westerse wereld vandaag leeft”. Als altijd alle kanten van de zaak afwegend, zocht hij een weg “tussen lof en oordeel van de welvaart”, maar pleitte niettemin krachtig voor “respect voor de zorgvuldigheid met de dingen, de bestrijding van de slordige, respectloze omgang, de vergroving, die gepaard gaat met het smijten met levend en dood materiaal in onze weggooicultuur”7.


In Om Mens te Zijn (1975) kwam hij terug op de “vraag naar de mens” waar hij zijn proefschrift aan had gewijd, nu nog uitvoeriger in relatie tot de opvoeding. Net als in Creatief Gezinsleven begon hij met de Bijbel. Heeft de Bijbel nog iets te zeggen heeft over de opvoeding? Gaat opvoeding in de Bijbel niet altijd over tucht en terechtwijziging?  Ja, zei van Leeuwen, dat is waar, maar de Bijbel kent ook respect voor kinderen (“Laat de kinderen tot mij komen”). En gezag is, in de Bijbel, niet alleen een kwestie van wereldse macht maar ook van dienstbaarheid en wijsheid. Is de Bijbel niet vaak intolerant tegen anders-denkenden? “Kan ik tolereren dat mijn kinderen beinvloed worden door dingen die uiteindelijk uit een anti-christelijk denken en gevoelen voortkomen?”8. Ja, zegt van Leeuwen, maar de Bijbel veroordeelt niet voortijdig (“Laat beide opgroeien tot de oogst’”):
 

“Ik stel voor: een levenshouding die de ander in zijn anders-zijn, anders-denken niet alleen wil verdragen maar ook dragen and ruimte geven,9.  

 

Dat is niet ‘permissiviteit, zei hij, het is de liefde die alles verdraagt en alles hoopt. 
 

In deze boeken voegde hij een nieuwe dimensie toe aan zijn opsommingen van de aspecten van het mens-zijn: de “creative en intelligente mens” en de “spelende mens”: “Overal waar een moeder met een kind leest, speelt, tekent, zingt, zijn we bezig met de bijbelse opdracht, de opvoeding tot mensen”10. En de “feestvierende mens”. Hier citeerde hij Luther (“vieren is ook godsdienst”) en Jezus’ eerste wonder, de bruiloft in Kana, “waar het menselijk leven op zijn  menselijkst word gevierd”11. En, tenslotte, de ‘gelukkige mens’. In het woord ‘geluk’, zei hij, komen alle aspecten van het mens-zijn samen.
 

“Het mens zijn is ge-lukt waar het mens-zijn met de ander is, waar het mens zijn in de gemeenschap is, waar de mens zichzelf vindt, waar de mens creatief is and waar de mens mens voor God is.”12

 

‘Geluk’ werd het thema van zijn laatste boek (Op zoek naar het geluk, 1984). Hier koos van Leeuwen voor het ‘geluk’ over het ‘heil’. “Het Christendom”, zei hij, “heeft minstens de kwade schijn op zich geladen het eeuwige heil te prediken ten koste van het aardse geluk”13 . Het heil is het geluk van de mensen hier op aarde, niet de zaligheid in de hemel. Ook dat verdedigde hij weer op bijbelse gronden. Spelen niet de kleine vreugden van het menselijk bestaan een grote rol in Jezus’ gelijkenissen? En is zelfs de eschatologie niet door en door aards: “Te dien dage, zo luidt het woord de Heren, zult ge elkander noden onder de wijnstok en onder de vijgeboom. Zo zegt de Heer der Heerscharen er zullen weer oude mannen en vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten, ieder met een stok in de hand vanwege zijn hoge leeftijd. Ook zullen de pleinen van de stad vol zijn van jongens en meisjes die daar spelen.”  
 

Maar ook al heeft het leven een “feestelijke bedoeling”, de gerechtigheid moet niet uit het oog verloren worden.  Geluk moet samen gaan met protest. Ook dat is navolging van Christus: “Een spandoek kan een prediking zijn van het Rijk” 14. In de vele artikelen die hij schreef in de zeventiger jaren kwam dit politieke engagement steeds sterker naar voren. Net als Karl Barth las hij de Bijbel met de krant in de hand, en omgekeerd.
 

Hij schreef over discriminate en racisme - hoe, met de toenemende immigratie van Surinamers, Marokkanen, Turken en anderen “een latent aanwezig racisme weer levend en bewust wordt”. “De intelligentsia is het meest open, maar die woont dan ook meestal zo dat de vraag niet op hun trap, op hun portiek aan de voordeur staat.”15.  

 

Hij schreef over seksualiteit. “Traditionele verhoudingen worden als bijbelse normen gesacraliseerd”. 16 “Is het discriminerend”, vroeg hij, “om aan een homofiele leerkracht op grond van zijn zo-zijn een plaats voor de klas te weigeren? Men kan evengoed vragen of een heterofiele onderwijzer voor een klas met meisjes mag staan.”16 En: “Waarom zou wat in het algemeen beleefd wordt aan het andere geslacht – de voortdurende herinnering eraan dat het niet goed is dat de mens met zichzelf alleen is – voor de homofiel niet primair beleefd kunnen worden aan het eigen geslacht”17. “We weten eenvoudig niet wie de man en wie de vrouw is.”18. Het is cultureel bepaald.

 

Hij schreef over abortus. “Massale discussie over dingen die hoogst persoonlijk aankomen wanneer ze gebeuren. Hele persoonlijke morele problemen zoals abortus en euthanasie komen op straat. Wat te maken heeft met beslissingen die genomen worden op de rand van afgronden van vertwijfeling is zaak geworen van politiek, van partijprogrammas, van leuzen op spandoeken”. Niettemin, zei hij, “Ik heb teveel gelezen over klandestiene abortus, te veel gezien aan leed veroorzaakt door maatschappelijke hypocrisie en moralistisch oordeel om niet te zien dat het goed is dat de deksels worden opgelicht en verzwegen zaken in gesprek gebracht.”19.
 

En hij schreef over de langzaam aan steeds minder bezochte kerk. “De eigenlijke dienst van God ligt niet in de kerk, maar in de wereld, niet in de kerkelijke liturgie, maar in het leven van alledag” 20. Maar tegelijk had hij ook begrip voor de oplevende interesse in de spiritualiteit, en pleitte hij voor meer aandacht voor lichamelijke expressie in het al te verbale protestantisme. 21 

 

Zijn afscheidsrede als hoogleraar theologie in Brussel had de titel “Heeft het alles zin (gehad)?”. Over de zin van het leven had hij nog een boek willen schrijven, zei hij. Dat boek zou de mens gezien hebben als “geroepen tot verzet tegen wat ontluistert and vernietigt”22, en als vasthoudend aan het geloof in de uiteindelijke bevrijding: 

 

“Temidden van alles, als de witte bloemen die we eens zagen op de zwarte gestolde lava van de Etna, zijn er de kleine vreugden, die ons helpen om het gegronde vermoeden dat Gods toekomst op ons toekomt niet te verliezen”23 . 

 

En, zoals hij wel vaker deed, gaf hij het laatste woord aan de poëzie en eindigde met een vers van Jan H. de Groot: “God moet ergens wachten met een bloesemtak”. 

 

Dat boek over vraag naar de zin van het leven heeft hij niet meer kunnen schrijven. Maar wat hij wel geschreven heeft laat duidelijk zien uit welke bronnen zijn antwoord op die vraag gekomen zou zijn.
 

Aantekeningen*

  1. Distance, Heroriëntering, Dienst - Enige opmerkingen over verschuivingen in de verhouding van theologie en pedagogiek. Wageningen: H, Veenman & Zonen NV 1966, p. 5
  2. OZG, p. 25
  3. CA, p. 280
  4. CG, p. 11
  5. CG, p. 23
  6. CG, p. 79
  7. CG p. 115
  8. OM, p. 46
  9. ‘Intolerantie, tolerantie, permissiviteit’. Rondom het Woord, 1982, nr  24(3), p. 67
  10. OM, p. 113
  11. CG, p. 119
  12. OM, p. 183
  13. OZG, p. 17
  14. OZG, p. 103
  15. ‘Van discriminatie en vreemdelingschap’. Rondom het Woord, 1982 (24:2), p. 84
  16. ‘Van discriminatie en vreemdelinschap’. Rondom het Woord, 1982 (24)2, p. 84-85
  17. OM, p. 81
  18. OM, p. 78
  19. ‘Ontluistering’, Rondom het Woord, 1978, nr 20(1), p. 30
  20. Protestantse overwegingen over liturgie en spiritualiteit’ Tijdschrift voor Liturgie 1980, nr 64(2): p.345.
  21. ‘Protestantse overwegingen over liturgie en spiritualiteit.’ Tijdschrift voor Liturgie 980, nr 64(5), p. 351
  22. ‘Heeft het alles zin (gehad)? Grensgebieden, 1985. Kampen: Uitgeverij Kok. p.20 
  23. ‘Heeft het alles zin (gehad)? Grensgebieden, 1985. Kampen: Uitgeverij Kok, p.22

*Afkortingen

 

CA Christologie an Anthropologie - Studie over de christologische fundering van de theologische anthrologie. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 19569


CG  Creatief Gezinsleven – Nijkerk: Uitgeverij Callenbach, 1969


OM Om Mens te Zijn = Motieven en Perspektieven in de verhoudingtussen christelijk geloof en opvoeding, Antwerpen: Uitgeverij Patmos, 1974


OZG Op zoek naar het geluk. Kampen: Uitgeverij Kok, 1984