(1916-1985)
Gerrit van Leeuwen werd geboren in Den Bommel op 8 april 1916. Hij was het derde kind van Jacob van Leeuwen (1883-1961) en Marie Andeweg (1887-1980) – van hun vier kinderen zijn er twee jong gestorven. In 1921 verhuisde de familie naar Goudswaard waar Gerrit’s vader hoofdonderwijzer werd van de openbare lagere school. Gerrit’s twee jaar oudere broer Wout (1914-1966) werd later ook hoofdonderwijzer, maar Gerrit was voorbestemd voor het predikantschap.
Na twee jaar op het Erasmus gymnasium in Rotterdam, ging Gerrit naar het internaat-gymnasium in Doetinchem, waar hij in 1934 zijn eindexamen deed. In datzelfde jaar begon hij een studie theologie in Utrecht. Nadat het ‘kerkelijk examen’ hem in 1939 bevoegdheid had verleend om predikant te worden, studeerde hij nog een half jaar theologie in Basel bij de befaamde theoloog Karl Barth, die een grote invloed zou hebben op zijn latere werk. Barth was uitgeweken naar Zwitserland nadat de nazi’s zijn boeken verboden hadden en zette zijn studenten in om boeken naar Duitsland te smokkelen en Joodse vluchtelingen over de grens te helpen.
In 1940 trouwde Gerrit met Philippina (Pien) de Jong, die hij had leren kennen op het studentendispuut Septimum in Utrecht, waar zij theologie studeerde. Hij had haar vader formeel om haar hand gevraagd zoals dat toen nog gebruikelijk was. In hetzelfde jaar werd hij beroepen als predikant in Aalsum en Wetsens, na een korte periode als hulpprediker in Velsen. Van 1943 tot 1946 was hij predikant in Koudum. Gedurende de laatste oorlogsjaren herbergden Gerrit en Pien joodse onderduikers en vluchtelingen uit het westen van het land in hun grote Koudumse pastorie. Samen met de direkteur van de plaatselijke zuivelfabriek verspreidde Gerrit illegale informatie, verkregen van de BBC, via een radio-ontvanger die ze verborgen hadden op de zolder van de zuivelfabriek. L. Preger, een van de onderduikers, plantte later een boom in Palestina ter herinnering aan “de hulp verleend in de donkere jaren der Duitse bezetting” door Gerrit en Pien.
In 1946 werd Gerrit jeugdpredikant in Den Haag. Dat betekende niet alleen cursussen, kringen, catechisaties en druk bezochte maandelijkse kerkdiensten, maar ook kamperen met wat toen ‘asfaltjeugd’ werd genoemd, toneelavonden waarbij Gerrit meermalen zelf op de planken stond, concertavonden, filmavonden, handenarbeid en sport clubs, en het oprichten van een vakantie-centrum in de verbouwde paardenstal van het kasteel Rhederoord in de Steeg. Zijn jeugdpreken werden gebundeld in goed verkochte boeken en, in aangepaste vorm, uitgezonden door radio IKOR met titels zoals “Moeten wij de buitenstaanders bekeren?” “Gods ene kerk en onze vele kerken”, “Ons geloof in de waagschaal”.
In de Haagse tijd werden vijf kinderen geboren, Theo (Theodoor Jacob, 1947), Hans (Johannes Hendrik, 1948), Marieke (Maria Elizabeth, 1950), Joke (Johanna Rutgera, 1952) en Henny (Hendrika Ida, 1954). In 1954 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Gerrit studentenpredikant werd, en al gauw ook scriba van de Centrale Kerkenraad en voorzitter van het ministerie van Predikanten. Een zesde kind, Philippina, werd geboren in 1958. In die tijd nam Gerrit de theologische studie weer op. Na een verlaat doctoraal examen, promoveerde hij in 1959 bij Prof Dr G.C van Niftrik op een proefschrift getiteld Christologie en Anthropologie.
In 1961 werd hij benoemd als ‘directeur-dominee’ van de Heldringstichtingen in Zetten, een conglomeraat van onderwijsinstellingen (Landbouwhuishoudschool, HBS en lagere school, tezamen met internaten), kinderbeschermingstehuizen, ‘behandelingshuizen’ voor meisjes die met de justitie in aanraking waren gekomen en een opvanghuis voor minderjarige ongehuwde moeders. Gerrit maakte een einde aan de meer dan honderd jaar oude traditie dat de directeur tegelijk dominee was van de ‘Vluchtheuvelkerk” die op een terp midden in de inrichting stond. In Zetten had hij te maken gekregen met bedrijfsproblemen en personeelszorgen en met spanningen tussen wat eigenlijk zou moeten en wat zakelijk mogelijk was. Dit vond hij belangrijk, maar niet in overeenstemming met het predikantschap. In zijn latere werk zou hij vaak terugkomen op zijn ervaringen uit deze jaren.
In 1966 volgde een verhuizing naar Brussel, waar hij hoogleraar in de theologie werd. In de boeken en artikelen die hij in deze tijd schreef, combineerde hij inzichten uit zijn proefschrift, waarin hij een door Christus geïnspireerd mensbeeld ontwikkeld had, met de opvoedkundige ervaringen die hij had opgedaan in zijn werk met jongeren. Zijn geschriften waren altijd gegrond in bijbelse – en ook filosofische – overwegingen, maar geschreven op een manier die ook voor niet-theologen toegankelijk was en sterk maatschappelijk geëngageerd. In zijn lezingen voor de NCRV’s theologische ‘etherleergang’ Rondom het Woord, ging hij in op de vele maatschappelijke veranderingen van de zestiger en zeventiger jaren op een, voor die tijd, zeer vooruitstrevende manier. Hij bekritiseerde nieuwe vormen van racisme en fundamentalisme, toonde begrip en waardering voor feminisme, alternatieve jeugdculturen en sexuele diversiteit, en nam het op, voorzichtig vragen stellend, en altijd met begrip voor andere opvattingen, voor de legalisering van abortus en euthanasie. Velen van zijn ex studenten herinneren zich zijn colleges over bijbelse ethiek als “onvergetelijke gebeurtenissen”, zoals een van hen later zou schrijven in een overlijdensbericht.
Zijn laatste boek ging over het geluk, een thema waar hij altijd al graag over had gesproken en geschreven. Hij koos voor het aardse geluk in plaats van het hemels heil, weer op bijbelse gronden – was niet het eerste wonder van Christus het redden van een bruiloft, het mogelijk maken van een feest hier op aarde?
Van Leeuwen nam afscheid van zijn werk in Brussel in 1984. Zijn afscheidsrede had de titel ‘Heeft het alles zin (gehad)?’. Die vraag beantwoordde hij met een ‘”ondanks alles ja”, en met een beeld dat hij zich herinnerde van een vakantie in Sicilië, waar hij witte bloemen zag bloeien op de zwarte gestolde lava van de Etna - “kleine vreugden die ons helpen om het gegronde vermoeden dat Gods toekomst op ons toekomt niet te verliezen”. Hij overleed op 3 December 1985, na een langdurige ziekte.